Bloedgroepen
Bloedgroep O: Hoe het ontstaat
Bloedgroep O heeft geen eigen gen, maar ontstaat als gen A (voor bloedgroep A) defect is. Het gen zit op chromosoom 9 en bevat de werktekeningen van twee varianten van hetzelfde enzym. Dat enzym hecht een A- en een B-suikergroep (N-acetylgalactosamine voor A en galactose voor B) op de rode bloedcellen. Met een defect enzym is er geen suikergroep en is het bloedgroep O.
Het is eigenlijk een raadsel waarom zoveel mensen bloedgroep O hebben, want een defect betekend meestal een verzwakking in de evolutionaire strijd. Er moet dus een voordeel aan bloedgroep O zitten. Er is onderzoek naar verricht en er zijn aanwijzingen dat het gaat om een evolutionaire balans tussen ziekten.
Sommige ziekteverwekkende parasieten als malaria, gebruiken het suikermolecuul als een soort handvat om de cel binnen te dringen. Zonder dat handvat is dat moeilijker en dus houden mensen met bloedgroep O de parasiet beter op afstand. Bloedgroep A en B zijn dan weer minder vatbaar voor de cholerabacterie. Daarom spreken we van een evenwichtsoefening waarbij de 'beste' bloedgroep de bloedgroep is die goed op gevaren afstelt.
Bloedtransplantaties
Bloedgroepen mogen niet zomaar vermengd worden
Het is erg belangrijk voor dokters om te weten wat voor bloedgroep je hebt, want bloedgroepen mengen kan gevaarlijk zijn. De suikermoleculen van A en B reageren heftig op elkaar als ze vermengd worden en zorgen ervoor dat de rode bloedcellen samenklonteren. Bloedgroep O kan gemengd worden met alle bloedgroepen omdat er geen suikermoleculen zijn die kunnen reageren. Bloedgroep AB kan alles ontvangen omdat alle suikermoleculen al aanwezig zijn. Maar eens bloedgroep A is gegeven aan iemand die bloedgroep AB heeft, mag er geen bloedgroep B meer gegeven worden aan die persoon, omdat A en B dan gaan samenklonteren.
Ook de rhesusfactor speelt een grote rol. Deze kan positief of negatief zijn, bv. A- en A+. Deze mogen ook niet onderling gemengd worden omdat het bloed dan ook kan samenklonteren. Als een rhesusnegatieve moeder een rhesusnegatief kind krijgt, kan de moeder antistoffen gaan aanmaken tegen het bloed van het kind wanneer het met elkaar in aanraking komt. Daarom moet ze moeder na de geboorte van dit kind een speciale spuit met rhesus-immuunglobuline toegediend krijgen om te voorkomen dat deze antistoffen het bloed van het volgende kind aanvallen als deze ook rhesuspositief is.
Overerving
Er zijn twee genen die de bloedgroep bepalen, namelijk A en B. O ontstaat bij een defect (zie Bloedgroep O: hoe het ontstaat). De rhesusfactor word ook bepaald door de aanwezigheid of de afwezigheid van het gen. Ieder mens heeft twee genen, maar je krijgt er telkens één van elke ouder.
Voor de makkelijkheid geven we deze genen de namen A, B, O, en voor de rhesusfactor D voor de aanwezigheid en d voor afwezigheid van het gen.
AA en AO geeft bloedgroep A, omdat A dominant is over O.
BB en BO geeft bloedgroep B, omdat B dominnt is over O.
OO heeft bloedgroep O en dit is de enige mogelijkheid.
DD en Dd geeft rhesuspositief, want D is dominant over d
dd geeft rhesusnegatief en dit is de enige mogelijkheid.
Tabellen
Bloedgroep ouders | Genen ouders | Bloedgroep kind | Genen kind |
A + A | AA + AA | A | AA |
A + A | AO + AA | A | AA of AO |
A + A | AO + AO | A of O | AA, AO of OO |
A + B | AA + BB | AB | AB |
A + B | AO + BB | AB of B | AB of BO |
A + B | AA + BO | AB of A | AB of AO |
A + B | AO + BO | A, B, AB of O | AB, AO, BO of OO |
A + AB | AA + AB | A of AB | AA of AB |
A + AB | AO + AB | A, B, of AB | AA, BO of AB |
B + B | BB + BB | B | BB |
B + B | BO + BB | B | BB of BO |
B + B | BO + BO | B of O | BB, BO of OO |
B + AB | BB + AB | B of AB | BB of AB |
B + AB | BO + AB | B of AB | BB, BO of AB |
O + O | OO + OO | O | OO |
O + A | OO + AA | A | AO |
O + A | OO + AO | O of A | OO of AO |
O + B | OO + BB | B | BO |
O + B | OO + BO | O of B | OO of BO |
AB + AB | AB + AB | A, B of AB | AA, BB of AB |
Factor ouders | Genen ouders | Factor kind | Genen kind |
Pos. + Pos. | DD + DD | Pos. | DD |
Pos. + Pos. | DD + Dd | Pos. | DD of Dd |
Pos. + Pos. | Dd + Dd | Pos. of Neg. | DD, Dd of dd |
Pos. + Neg. | DD + dd | Pos. | Dd |
Pos. + Neg. | Dd + dd | Pos. of Neg. | Dd of dd |
Neg. + Neg. | dd + dd | Neg. | dd |
Bronnen; Maandblad 'Wetenschap in Beeld', www.gezondheid.be